OVERTROKKEN LUCHT. Zwartgrauwe wolken wegen uit lage luchten. Gezapig zijpt de regen op al de vruchten. De korenaren wiggelen zwaar weg en weder; en dikke druppels biggelen hun stekels neder. De bieten, waar een bijze zoo wild in klatert, ze lutsen, lijze, lijze, blauw overwaterd. De klaargeblomde klaver, zoo schetterkleurig, ze ligt nu met den daver en dobbert treurig. De zaden volle bollen die 't vlas omtoppen verrillen en verrollen in 't droevig droppen. Er waait een klagen, weenen, een zieklijk zuchten, altoos en allenthenen door al de vruchten. 53 Natuur, St.-Martens-Latem (De Praetere) z.j. (1903), 128 p. 39 Gedichten, Amsterdam (S.L. Van Looy) 1907, 224 p. 46 Gedichten, tweede vermeerderde druk, Amsterdam 1911, 242 p. 49 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p. 19 Het beste uit de gedichten van De Clercq, Zeist 1932, 196 p. 23 René De Clercq. Liederen, leeft! Sint-Niklaas 1977, 202 p.